Frank van Tellingen

Leren van de oude en moderne meesters…

Het is weer kerstvakantie, de tijd voor TATA, en daarom bij uitstek een moment om je eens te verdiepen in de techniek van ons edele spel!
In deze tijden van artificiële intelligentie, stokvissen en AlphaZero’s vergeten we nog wel eens dat er voor de komst van superengines door sommige mensen ook wel aardig geschaakt werd. Een goede trainingsmethode die moderne techniek en historisch besef combineert is het gebruik van chessbase om partijen van de oude meesters na te spelen (u begrijpt, ik heb een contract bij CB). Als je een partij laadt en dan het tabblad Training opent, dan zie je alleen de laatste zet van een partij. Je kunt vervolgens hardop raden wat de volgende zet zou moeten worden. 
Training via ChessBase

Een van de oude meesters waar Wim steeds weer aan refereerde was het grote voorbeeld van zijn generatie, de Rus Michael Botwinnik, wereldkampioen met tussenposen tussen 1948-1963. Smyslov en Tal doorbraken zijn hegemonie, maar werden in de returnmatch door Botwinnik verpulverd.


Een van de kenmerkende kwaliteiten van Botwinniks spel was diens strategisch inzicht en zijn begrip van lange-termijn-voordeel.
Daarnaast besteedde hij de nodige tijd aan de analyse van de opening naar het middenspel toe. Wie een opening goed wil begrijpen, moet ook weten wat voor middelspel er daarna op het bord komt, hoe de pionnenstructuur bepaalt waar de stukken naartoe ontwikkeld moeten worden en welke zwakke en sterke punten er in een stelling ontstaan. In de onderstaande voorbeelden voert hij een dergelijk plan met ijzeren hand uit (kunt u zijn eerste zet raden?):


Botwinnik-Chekhover 1938

Botwinnik zag dat de witte loper in potentie sterker was dan het zwarte paard. Daarnaast bevinden zich enkele zwaktes op de witte velden in het zwarte kamp: de diagonaal b1-h7 is verzwakte door de pionzet h6 en het veld d5 is blijvend in witte handen. Daarnaast ‘dreigt’ zwart met zijn laatste zet (Pc6) op d4 te slaan. Zijn eerste zet ligt daardoor wellicht voor de hand: 16.dxc5! (een op het oog onlogische zet in die zin dat er twee geïsoleerde dubbelpionnen ontstaan op c3 en c4. Botwinnik heeft echter terecht gezien dat a. deze pionzwaktes niet gemakkelijk kunnen worden aangevallen of veroverd en b. het bezit van het sterke veld d5 mede als potentiële springplank naar een penetratie via de zevende rijd belangrijker is dan de blijvende pionzwaktes. In het vervolg laat Botwinnik thematisch zien hoe je zo’n stelling stap voor stap naar je hand zet:

I. creëer een sterk veld (d.w.z. een veld waarvan je stukken niet door een vijandelijke pion kunnen worden weggejaagd)
II. bezet dit veld zo snel mogelijk
III. versterk je grip op de stelling door je troepenmacht achter het sterke veld te concentreren
IV. kom binnen op de zevende rij.

Het vervolg laat dit duidelijk zien:

16…dxc5 17.Tad1 Tad8 18.Td5! (zie diagram 2) fase 1 van wits strategie is voltooid.

Nu is een belangrijke vraag: hoe verdedigt zwart zich tegen de witte dreiging (19.Txc5). In de partij koos zwart voor 18…b6? een zet die zijn witte velden nog verder verzwakte. Volgens het principe van verharring was 18…De7 de logische zet geweest (in elk geval geen nieuwe verzwakkingen en laat de tegenstander maar bedenken hoe hij progressie boekt). Het is daarnaast altijd belangrijk om flexibel van geest te zijn en het ene voordeel (sterk veld op d5) om te ruilen voor een duidelijk ander voordeel (allemaal lekkere pionzwaktes die kunnen worden veroverd): indien zwart 18…Txd5?! speelt, reageert wit door 19.cxd5! (ontdubbeling) Pe7 (Pa5?? 20.Da4!) 20.d6! Dxd6 21.Dxb7 en de witte loper heerst, maar daarnaast heeft zwart meer moeite om zijn zwaktes op a7 en c5 op lange termijn te verdedigen. Na 19.Ted1 Pa5 had wit zijn strategie kunnen bekronen met het logische 20.Td7!, koos echter voor een wachtzet. Een van de moeilijkste thema’s (een die m.i. onderbelicht is in vele boeken over strategie) is de vraag wanneer je wel en geen wachtzet speelt. Wellicht is het ook niet iets wat goed te trainen valt. Een wachtzet is voor de verdediger overigens vaker onaangenamer dan een concrete voortzetting. Het biedt de ander de kans om op eigen gelegenheid fouten te maken. Het kan er echter ook voor zorgen dat je voordeel vervliegt en je opponent de tijd krijgt zich te verdedigen. In dit geval had zwart na 20.h3 met g6 de positie van zijn koning in elk geval kunnen verbeteren. Botwinnik aarzelde een klein moment en speelde 20.h3?! (de oude meesters waren heel sterk, maar uiteraard niet foutloos. Het is ook belangrijk niet alles wat ze deden kritiekloos als geniaal te zien!) en zwart miste nu zijn kans om te verharren met 20…g6 21.Td7 Txd7 22.Txd7 (ziet er ook heel gevaarlijk uit, een toren op de zevende rij, een paard buitenspel en toch kan wit niet makkelijk vooruitgang boeken). 22…Kg7 en nu verovert zwart na 23.Txa7 met Td8 de d-lijn terug of na 23.Dd3 Te7 slaagt wit er niet in zijn sterke positie te handhaven, want na 24.Td8?? (positioneel een begrijpelijke zet, wit wil voortzetten met Ld5) slaat zwart toe met een concrete tactische wending 24…e4!! 25.Lxe4 Txe4 en wint. >


Botwinnik – Checkhover na 20.h3

Zwart speelde echter 20…Txd5 21.Txd5 De7?! (21…g6 was de laatste kans om echt weerstand te bieden, Botwinniks spel toont feilloos aan waarom)
22.Lg4! met penetratie van de zevende rij. Zwart probeerde nog 22…Db7 23.Lf5! Db8 (nu faalt 23…g6 op het makkelijk te vinden 24.Lxg6! fxg6 25.Dxg6+ Kf8 26.Td6 en wint, het ligt voor de hand dat zwart wits 25e zet niet had voorzien) 24.Td7! Td8 en aan u de laatste vraag: wit aan zet wikkelt af naar een technisch gewonnen stelling door…?


Botwinnik – Chekhover na 24…Td8. Vraag: wit aan zet wikkelt voordelig af.

Nu is het overigens ook leerzaam om te zien hoe Botwinnik dit eindspel uittikt, maar dat is iets voor een andere keer. (Bind de stukken van je tegenstander aan de dekking van zwaktes om ze passief te houden, voorkom potentieel tegenspel, activeer je eigen stukken optimaal, dring binnen etc.). Na dit voorbeeld van de oude meester, moet het een koud kunstje zijn om in de onderstaande stelling zelf à la Botwinnik te spelen:


Botwinnik – Kan, USSR 1939. Vraag 2: wit aan zet speelt?

Nog een noot tot slot: natuurlijk kunnen we met de inzichten en engines van tegenwoordig vooral makkelijk zien of de inschattingen en plannen van de oude meesters objectief ook echt de juiste waren – vaak hebben tegenstanders de mogelijkheid gehad zich beter te verdedigen. Achter het bord is iedereen echter op zichzelf aangewezen en dan is het vaak veel belangrijker een duidelijk idee te hebben over wat er in een stelling moet gebeuren en dat consequent uit te voeren dan dat het achteraf objectief het nauwkeurigste plan blijkt te zijn. Dat is overigens wel een verschil tussen de topspelers nu en die van vroeger: de nauwkeurigheid van het spel is mede dankzij het gebruik van de engines enorm verbeterd. Voor wie geïnteresseerd is in het beter begrijpen van pionnenstructuren, mogelijke veranderingen en gevolgen voor de middelspelvoering (plaats van de stukken, hoe vooruitgang te boeken, concrete tactische wendingen), verwijs ik u trouwens graag naar het interessante boek van Sam Shankland dat geheel gewijd is aan het thema van pionzetten (wanneer wel en niet een pionzet spelen?) en veel praktische richtlijnen bevat over de voor- en nadelen van pionzetten en structuurveranderingen.

Voor wie nog niet overtuigd is, deze boekpresentatie, waarin Shankland het eerste hoofdstuk behandelt, laat zien dat hij een uitstekende instructeur is!

https://www.youtube.com/watch?v=5Nng1SWWmwk

 

Leave A Comment