Schaakblindheid
Elke onderdaan van Caïssa kent het, iedereen heeft zijn eigen gruwelijke verhalen van schaakblindheid, wereldtoppers incluis. Berucht zijn natuurlijk onder meer de (het?) mat in 1 die Kramnik over het hoofd zag tegen Deep Fritz (2006), Karpov die in Wijk aan Zee (1993) simpel stukverlies overzag tegen Christiansen, of Anand die in 6 zetten een stuk in de aanbieding deed.
Ik kan naar schatting 24 vuistdikke boeken vullen met eigen blindheid en nog 53 met een vergevorderd stadium van slechtziendheid, terwijl mijn heldere fragmenten gemakkelijk in een half exemplaar zouden passen. Ik zal je niet vermoeien met al mijn onbegrijpelijke missers, mijn groteske flaters en wat dies meer zij. Nee, ik beperk mij tot een tweetal kolderieke episodes.
Als jeugdige speelde ik ooit in het Alkmaars kampioenschap tegen Roel Winter. Ik speelde zoals gewoonlijk mee om de bovenste plaatsen, terwijl Roel een subtopper was in die tijd. Dat ik hem na verloop van tijd mat zette, was nauwelijks een verrassing te noemen.
Het was dat jaar echter de bedoeling dat de eindstelling aan de wedstrijdleider werd getoond. Ik weet niet of er vermoedens waren van beïnvloeding door Singaporese goksyndicaten, of dat ons niveau in twijfel werd getrokken, maar het punt mocht niet worden geteld voordat good old Leo Neerings er zijn licht over had laten schijnen. Zo gezegd, zo gedaan. Ik toonde de oude man met enige trots mijn kunststukje. Juist toen ik de stukken in de doos wilde doen, zei meneer Neerings (zeker geen bovengemiddeld sterke speler): ‘Maar hij kan toch Kc6 doen?’ Roel en ik keken naar het bord en daarna naar elkaar. Het was waar: hij kon Kc6 spelen. Hij stond niet mat. Roel ging zitten en speelde doodleuk Kc6. Ik was te verbouwereerd om naar voren te brengen dat hij mijn hand reeds had geschud en tuurde naar het bord. Hij stond geen mat. De partij zou in remise eindigen, en de titel ging op een half punt aan mijn neus voorbij. Van Roel Winter heeft niemand ooit nog wat vernomen aan het schaakfirmament.
Iets soortgelijks overkwam me in een uitwedstrijd met ASG tegen Bloemendaal. Ik speelde op bord 2 of 3 tegen een man wiens naam ik zo ver mogelijk heb verdrongen. Het was een ongelijke strijd. Ik knoopte de beste man helemaal op, stond een wagonlading aan stukken voor, alvorens ik de genadeklap uitdeelde. Een dubbel torenoffer leidde tot mat. Tevreden voerde ik de laatste zet uit, waarbij ik de arme man aankeek en mijn hand wilde uitsteken, toen hij ijskoud Ke3 speelde. Maar dat was toch onmogelijk, hij stond mat!! Of niet… Mijn hart sloeg over en mijn lichaamstemperatuur schoot omhoog. Ontredderd tuurde ik naar het bord. De koning stond veilig als een huis. Retrospectief zag ik pardoes twee andere eenvoudige combinaties die wel degelijk tot mat leidden. In het vervolg kon ik geen zet meer bedenken. Volledig gedesillusioneerd moest ik het punt laten aan de glunderende opponent, waarbij ik me in een zeldzaam Van Tellingen moment liet ontvallen dat hij er helemaal niets, maar dan ook werkelijk he-le-maal niets van kon. Vier jaar later was ik eroverheen.
Dit jaar zal ik ongetwijfeld ‘Schaakblindheid’ deel 25 kunnen uitbrengen met nieuw materiaal. Ik heb er nu al zin in.
Wat een masochisten zijn we toch.
One Comment
Leave A Comment
You must be logged in to post a comment.
Het effekt van het commentaar (op het stuk: ‘handhaving in de promotieklasse van het derde glorieus https://www.waagtoren.nl/?p=10959‘) van Loek Veenendaal van Het Spaarne is groot, zijn roep om meer schaakblindheid het licht te laten zien is door Frank gehonoreerd. Wie had dat gedacht…